HOE WERD DE LAMP GEBRUIKT?

De werking van de lamp is heel primitief en simpel: men plaatst olie of vet in een reservoir (open of gesloten) en plaatst daar een lont in. Via de lont wordt de brandbare, vloeibare substantie opgenomen en brandt de lamp. De lamp werd gewoon ontstoken met ander vuur, een brandende fakkel, kaars, lucifer etc.

Omdat de Frosch gebruikt werd in mijnen waar geen gas was, dus ook geen explosiegevaar, werd de lamp overal aangemaakt, ook op de werkplaatsen. De lamp werd overal gebruikt waar men licht nodig had en er geen andere lichtbronnen voorhanden waren, dus in grotere gangen, maar ook in lagere pijlers van bijvoorbeeld 60 cm.

Het voordeel is dat de lamp heel eenvoudig in gebruik is, de vlam geeft licht en warmte af. Nadelen zijn dat de vlam kwetsbaar is: bij wind of water dooft de vlam. Daarnaast kan de open vlam (bij onoplettendheid) brand en verwondingen veroorzaken. Tevens is de vloeibare olie kwetsbaar en gevoelig bij het omstoten van de lamp.

Als de lamp uitging konden daar twee redenen voor zijn. Mogelijk was de olie of het vet op: men vulde dit dan bij. Een andere oorzaak kon zijn het gebrek aan zuurstof. Als vuur namelijk geen zuurstof krijgt, dooft het. In dat geval zorgden mijnwerkers dat ze weggingen, op zoek naar verse lucht.

Ondergrondse mijnwerkers met Frosch lamp, Duitsland/ Clausthal-Zellerfeld, rond 1890 © Oberharzer Bergwerksmuseum, Clausthal-Zellerfeld, foto: Willam Zirkler